maandag 16 juni 2014

Boek!



Nederland is dan misschien traditioneel geen 'steenland'; een bijzonder baksteenland is het al vijf eeuwen. Wat mijns inziens tot dusverre ontbrak was een boek over het metselwerkverband als patroonkunst en compositiegereedschap voor de ontwerper. Dat is er nu: Het Zinderend Oppervlak 
is gereed. Met een prachtige subsidie van het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie en bijdragen van meer dan 250 crowdfunders is het gerealiseerd. Hardcover, 31x31cm, 160 pagina's boordevol tekeningen en tekst die als een traktaat het onderwerp metselwerkverband steeds opnieuw vanuit andere invalshoeken benadert.

Vanaf begin april 2022 is er weer een normale (derde) druk beschikbaar van Het Zinderend Oppervlak, voor de normale prijs van 49,- excl. verzendkosten e.d. 


Begin 2018 is er ook een Duitse versie van het boek verschenen: Die Beschwingte Fläche - vertaald door Usch Engelmann met hulp van Marcel Bilow (Dr Buckylab). Inmiddels zijn hier ook 1700 exemplaren van verkocht. Deze Duitse druk is hier nog verkrijgbaar:  www.diebeschwingteflaeche.de


Deze site bevat een uittreksel van het boek en verder voornamelijk nieuwe paragrafen die nog stevig under construction zijn. Ik ben altijd geïnteresseerd in vragen of opmerkingen om deze onderwerpen weer verder te brengen. Veel plezier.


Koen Mulder

Blader door het boek op youtube.

BRIL

Toen ik 10 jaar oud was, kreeg ik voor het eerst een bril. Een klein wonder geschiedde. Jarenlang had ik geleefd in een droomwereld van zachte vormen, die hun details aan mij openbaarden, wanneer zij daar aan toe waren en tot mij kwamen. Legosteentjes toonden hun bijzonderheden precies daar waar ik er bij kon om ze op te pakken, dat kon geen toeval zijn. Licht was een uitzinnig feest van stralenkransen; hun patronen kon ik naar believen manipuleren door met mijn natte ogen te knipperen. De dingen vloeiden naar elkaar. Als ik al afwijkende moiré-patronen over het oppervlak zag zinderen, weet ik dat aan mijn eigen slechte ogen. En toen kwam die bril.
Ik stapte de winkel uit in IJsselstein, en zag de steentjes  van de gevels scherp zo ver ik keek. De klinkers van de Benschopperstraat waren vermoedelijk precies zo afgetekend tot in Benschop zelf.  Het was haast een beangstigende gedachte,  die oneindig grote wereld. Van af nu zou ik alles kunnen zien als ik er zelf mijn blik maar op richtte.
De verrassing was groot, toen ik ontdekte dat er illusies bleven waar je ook met die nieuwe scherpe blik niet aan ontkwam. Eerst kreeg ik het boek ‘De klepel en de Klok’ van Mies Bouhuys dat vol optische illusies stond. Later raakte ik gefascineerd door Trompe-l’oeil, die rand van schilderkunst en architectuur. Maar eenvoudiger, minder opzichtig, was een zindering heel dichtbij. Als ik naar een mooi gemetselde muur keek, zag ik twee patronen te gelijk. Tuurlijk zag ik de stenen net als iedereen, maar als ik met bril op door mijn oogharen keek, zag ik nieuwe patronen van lijnen over het oppervlak spelen. En daarna zag ik ze samen, tegelijk op dezelfde muur. Oude, niet te oude muren deden het beter dan de nieuwbouw die oprees rond onze straat.


HET OOG

Ik zal vaak praten over het oog alsof het een zelfstandig individu, met een eigen wil is. Dat is niet ongebruikelijk, zeker niet in kunstbeschouwingen, en veelal klinkt het wat metaforisch. Beauty is in the eye of the beholderHet oog wil ook wat. Ik ben mij bewust dat er achter het oog, en vaak zelfs achter twee, meer mens schuil gaat. Het netvlies zelf is een uitstulping van het brein en wat het oog ziet is net zo afhankelijk van de hersenen als van de wereld die het bekijkt. Wat maakt dat ik het oog moederziel alleen de straat op schop is het onontkoombare karakter van haar illusies, haar dwangmatige zucht naar patronen, haar ontrouw aan mijn begrip.

Het oog heeft de neiging te groeperen; het ziet wat het kan plaatsen, niet wat er is. Het oog lijkt te denken: “één, twee, drie, vier, veel...” En dan zoekt het ergens anders naar een nieuwe orde. Een stippelpatroon ontstaat, zonder alle stippels te kunnen zien, kruisende lijnen ontstaan, zonder alle kruisende lijnen te kunnen onderscheiden. De kleine onregelmatigheid groeit uit tot een ongrijpbaar groot patroon. Een siddering trekt over het oppervlak die het onmogelijk maakt om het kleine en grote gelijk te zien.

Maar het oog wordt voorgejaagd door kennis. Kijken is iets anders als zien. Het oog ziet maar een heel klein gebiedje scherp en is daar buiten vooral gevoelig voor beweging. Daniel Dennett zegt erover: waar het niet jeukt, daar krab je niet. Zodra het oog het patroon gevonden en herkend heeft, zal het aannemen dat de rest herhaling is. Wat je niet gezien hebt, zag je niet omdat je het al had begrepen. Daar is zien nu eenmaal voor bedoeld.
Maar als het oog blijft kijken, bewust gaat navolgen wat het ziet alsof het de dingen zelf natekent, dan vindt het eerst de afwijking op een globaal niveau; de hand die uit de golven steekt. En het speurt de rand af, vergelijkt de rafels met de regelmaat, blijft haken aan een vlek, struikelt over een afwijkende schaduw.

Kijk je met half dichtgeknepen ogen door je oogharen, dan krijg je snel een indruk van hetgeen je ziet, zonder echt te kijken. Dat klinkt een beetje cryptisch. Maar het niet helemaal stil kunnen houden van de ogen en de onscherpe blik door het traliewerk van haartjes, geeft een blik die lijkt op de vluchtige beschouwing. Het is de omgevingsbeschouwing waar de hersenen het geheel opnemen om zich te gaan concentreren op wat ooit echt belangrijk was: het licht, de regelmaat, de uitzondering en de beweging. (De onderliggende vraag is immers: “Waar zit dat beest nou?”) Bij een baksteenmuur legt die vertroebelde blik de nadruk op het secundaire resulterende lijnenspel of motief. Mijn vermoeden is dat die ervaring, zonder bewust te worden beleefd, gevoelens kan oproepen die ons de omgeving interessant, behaaglijk of juist eentonig en saai doen vinden. We worden alert in het gespikkelde patroon van licht en schaduw dat door het bladerdek valt. We scherpen onze ogen om door het golvenpatroon aan het wateroppervlak te kijken om te zien wat zich daaronder bevindt. De overgang en afwijking op de schubben is de interessantste kant van vis of slang. De ervaring dat zich mogelijk iets bijzonders ophoudt op de grens tussen wat we zien en wat we snappen verrijkt onze omgeving. De tegelpatronen in het Alcazar in Sevilla doen dat in extreme mate. Je ziet een patroon door je oogharen veranderen zonder met een scherpe blik de uitgestoken vinger op de precieze afwijking te kunnen leggen. Je weet dat de geniale patroonwiskunde hier voor het grijpen ligt: ...je hoeft alleen maar goed te kijken. Afhankelijk van de genialiteit van architect en metselaar draagt ook de baksteenmuur de kiem voor deze kunst. Het kan zowel raam als ornament een vaste plaats geven, verankerd in het geheel. Het vergt een goed begrip van stapeling, lagenpatroon en lijnmotief om te weten wat je doet en wat er kan. En dat is handig in een tijd waarin de voortschrijdende techniek niet langer tot meer eenvormigheid hoeft te leiden.